Skip to main content
BTW

Grondwettelijk Hof spreekt zich vooralsnog niet uit over btw-plicht voor advocaten

Door 20/11/2014november 22nd, 2017Geen reacties

Het Grondwettelijk Hof, gevat door diverse vernietigingsberoepen tegen de invoering van de btw-plicht van advocaten, legt in het arrest nr. 165/2014 van 13 november 2014 de bal in het kamp van het Hof van Justitie van de Europese Unie in Luxemburg.

De btw op prestaties van advocaten is ingevoerd sinds 1 januari 2014. Bij verzoekschrift dd. 30 januari 2014 stelde onder meer de Orde van Vlaamse Balies (OVB) een beroep tot vernietiging in bij het Grondwettelijk Hof tegen de artikelen 60 en 61 van de wet van 30 juli 2013 houdende diverse bepalingen (BS 1 augustus 2013).

De achterliggende reden daarvoor was in de eerste plaats het feit dat de invoering van de btw voor advocaten het recht op toegang tot de rechter beperkt, alsook het recht op juridische bijstand. Het OVB vindt het immers belangrijk dat elke burger zijn rechten kan laten gelden zonder financiële drempels.

Daarnaast stelde de OVB dat de invoering van de btw voor advocaten indruist tegen het recht op bescherming van het beroepsgeheim als aspect van het recht op bescherming van het privéleven en de rechten van verdediging.

In het arrest van 13 november 2014 stelt het Grondwettelijk Hof nu dat de door verzoekende partijen opgeworpen middelen wat de onderwerping van de diensten van advocaten aan de btw betreft, de geldigheid van de richtlijn 2006/112/EG, in het verlengde waarvan de bestreden wet ligt, genoegzaam in twijfel trekken. Daarom beslist het Hof vier prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, die als volgt kunnen worden weergegeven:

1. a) Is de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van de belasting over de toegevoegde waarde bestaanbaar met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in samenhang gelezen met artikel 14 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en met artikel 6 van het Europees Verdrag voor de rechten van de mens?

2. b) Is, om dezelfde redenen, de richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 bestaanbaar met artikel 9, leden 4 en 5, van het Verdrag betreffende toegang tot informatie, inspraak in besluitvorming en toegang tot de rechter inzake milieuaangelegenheden, ondertekend te Aarhus op 25 juni 1998?

c) Kunnen diensten die advocaten leveren in het kader van een nationaal stelsel van rechtsbijstand worden begrepen onder de in artikel 132, lid 1, onder g), van voormelde richtlijn 2006/112/EG bedoelde diensten of kunnen zij op grond van een andere bepaling van de richtlijn worden vrijgesteld? Is, in geval van ontkennend antwoord op die vraag, de richtlijn 2006/112/EG bestaanbaar met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

2. Is, in geval van ontkennend antwoord op de onder punt 1 vermelde vragen, artikel 98 van de richtlijn 2006/112/EG bestaanbaar met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie?

3. Is, in geval van ontkennend antwoord op de onder punt 1 vermelde vragen, artikel 132 van de richtlijn 2006/112/EG bestaanbaar met het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie opgenomen in de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 9 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in zoverre het niet voorziet in de vrijstelling van de btw voor de diensten van advocaten, terwijl andere diensten als activiteiten van algemeen belang zijn vrijgesteld, en terwijl dat verschil in behandeling tussen de diensten van advocaten en de diensten die bij artikel 132 van de richtlijn zijn vrijgesteld, voldoende twijfel doet ontstaan omdat de diensten van advocaten bijdragen tot de eerbiediging van bepaalde grondrechten ?

4. a) Kan, in geval van ontkennend antwoord op de onder de punten 1 en 3 vermelde vragen, artikel 371 van de richtlijn 2006/112/EG, overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in die zin worden geïnterpreteerd dat het een lidstaat van de Unie ertoe machtigt de vrijstelling van de diensten van advocaten gedeeltelijk te handhaven wanneer die diensten worden verricht ten gunste van rechtzoekenden die niet aan de btw zijn onderworpen ?

b) Kan artikel 371 van de richtlijn 2006/112/EG, overeenkomstig artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, eveneens in die zin worden geïnterpreteerd dat het een lidstaat van de Unie ertoe machtigt de vrijstelling van de diensten van advocaten gedeeltelijk te handhaven wanneer die diensten worden verricht ten gunste van rechtzoekenden die het voordeel van de juridische bijstand in het kader van een nationaal stelsel van rechtsbijstand genieten?

Het Advocatenkantoor Th. Lauwers volgt dit op de voet en blijft ter beschikking voor alle vragen die u hieromtrent heeft.